Werkwoorden 3 oef.3
Pas toen
(zien - v.t.) hij hoe we naar boven
(zitten - v.t.) te kijken. Hij
(volgen - v.t.) onze blik.
"Ha zo, jullie hebben
(kennismaken) met Waldo."
"Ma ... meester ... hij
(kunnen - t.t.) praten",
(stamelen - v.t.) ik. Ik
(zien - v.t.) weer de grote zwarte hond en
(horen - v.t.) opnieuw de zware stem... "Hij
(spreken - t.t.) ... net als .."
"Ja, net als wij mensen",
(onderbreken - v.t.) meester Pluim me. "Hij
(mogen - v.t.) of liever, ik
(bedoelen - t.t.)dat kan toch, pratende papegaaien?"
"Euh ... ja, maar ... euh, ik
(weten - v.t.) niet dat ze echt
(kunnen - v.t.) spreken. Ik
(bedoelen - t.t.) hele zinnen, zinnige dingen ...",
(antwoorden - v.t.) ik, terwijl ik zenuwachtig
(worden - v.t.) van de stekende blik in de grote, scherpe papegaaienogen.
"Ja, dat
(weten - v.t.) ik ook niet",
(zeggen - v.t.) Free.
"Ik
(hebben - t.t.) er ooit een gezien op de kermis, maar die
(zeggen - v.t.) alleen "getverdemme" en"kobbekekraap" ."
"Haaa! Stomme, achterlijke idioten zijn het!",
(klinken - v.t.) het plots scherp vanaf de balustrade. "Een schande voor ons edele ras zijn ze! Laten zich omkopen en tot de stomste kunstjes verleiden voor een handvol pind's! Ze zijn al even laf als die afgerichte olifanten, beren, dolfijnen en
(gaan - t.t.) zo maar door. Phoe!"
"Toe nou, Waldo, het
(zijn - t.t.) al goed",
(sussen - v.t.) meneer Pluim.
"Wat
(zeggen - t.t.) u, meester?",
(snauwen - v.t.) de papegaai verbolgen terug. "
(hebben - t.t.) ik gelijk of niet?"
Antwoord controleren
Hint
OK